Om de zoveel tijd komt er wel weer een of ander lijstje voorbij met daarop de ‘top zoveel’ van hoogst scorende Tweede Kamerleden. Deze lijstjes zeggen geen fuck, maar toch gaan Kamerleden zich er naar gedragen. Resultaat: een onzinnige ranglijst die onzinnig Kamerwerk beloont, en dus aanjaagt.
Media zijn dol op lijstjes. Want lijstjes zijn clickies, en clickies is geld. Daarnaast creëer je ook makkelijk een eigen nieuwscyclus: je produceert een ranglijst van belangrijke mensen, je kietelt daarmee ijdelheid waardoor ze uiteraard beschikbaar zijn om geïnterviewd te worden over hun hoge notering op diezelfde ranglijst.
Een kleine greep uit de headlines na het publiceren van de laatste edities van de Nationale Politieke Index: ‘Pieter Grinwis (CU) meest actieve Kamerlid’ (HP/De Tijd), ‘Zeeuws Kamerlid Joba van den Berg opvallend actief’ (PZC), ‘Caroline van der Plas (BBB) meest ijverige kamerlid: ‘ontzettend trots’ (NPO).
Op de site van de Nationale Politieke Index wordt - niet verrassend voor een ranking die zichzelf uitroept tot ‘Nationale’ - heel erg gewichtig gedaan: er zijn maar liefst 27 indicatoren waarop Kamerleden worden beoordeeld. Welke 27, staan er dan weer niet bij. De 27 indicatoren worden ook ‘gewogen’, een kamervraag stellen is immers sneller gedaan dan een wetsinitiatief schrijven. Hoe zwaar deze indicatoren worden gewogen ten opzichte van elkaar, staat ook niet op de website.
Verder noemen de makers - HP/De Tijd journalist Ton F. van Dijk en Frank van Kooten die ‘ervaring heeft met dataverzameling’ - hun instrument ‘objectief en neutraal’. Een boude claim voor een index die zelf totaal niet transparant is over de methode. Want niemand kan controleren op basis waarvan precies Kamerleden het stickertje ‘effectief’, ‘ijverig’ of ‘actief’ krijgt. Deze drie termen - met alledrie een totaal andere betekenis - worden dan ook op verschillende momenten en haast uitwisselbaar gebruikt om te illustreren wat deze Nationale Politieke Index meet. Net zo logisch als de woorden ‘temperatuur’, ‘luchtdruk’ en ‘luchtvochtigheid’ door elkaar gebruiken met diezelfde thermometer in je hand.
Volgens mij hoef je geen ‘ervaring met dataverzameling’ te hebben om hier de griebels van over je grabbels te krijgen. Ook hoef je geen wetenschapper of journalist te zijn om je wenkbrauwen op te trekken bij het pontificaal plaatsen op de politieke index- website van ‘professor Wouter Hins’ als ‘Raad van Advies’. Als je namelijk oprecht interesse hebt in wetenschappelijke gedachten over een mogelijk kwantitatief meetinstrument voor Kamerwerk, dan weet ik zo uit mijn hoofd in aan diezelfde Leidse Universiteit tien goede politicologen en bestuurskundigen op te dreunen. Dus wat de meerwaarde is van een Leidse jurist met 0 (zegge: nul) empirische publicaties - laat staan kwantitatieve onderzoeken - op zijn naam, is mij een raadsel.
Althans, ik heb wel een donkerbruin vermoeden.
Betweterige bestuurskundige en pedante politicologen <3
Bestuurskundigen en politicologen zullen namelijk dingen gaan vertellen die de makers helemaal niet willen horen. Ruim voordat studenten politicologie zijn bekomen van hun eerste aanraking met een regressieformule (altijd een mooi moment *snif*) hebben ze tot vervelens aan toe de verschillen tussen kwalitatief en kwantitatief onderzoek gehoord. Data is mooi, maar heeft beperkingen. Daar moet je je van bewust zijn, zodat je weet wat je wel (en vooral: niet) kunt verklaren of claimen.
Voordat je ‘kamerwerk’ gaat meten in welke term (actief, effectief, ijverig) dan ook: eerst moet je een heldere (werk)definitie formuleren van ‘het Kamerwerk’. Waar bestaat dit uit? Met welke activiteiten houden Kamerleden zich bezig? Neem je alle activiteiten mee, of niet? Wat zegt dit over hetgeen (ijverigheid? effectiviteit? activiteit?) wat je wilt meten, en wat niet? Wat zijn de gevolgen van deze beperkingen voor je resultaten? Deze vragen en overwegingen moet je niet alleen voor jezelf beantwoorden, maar minstens zo belangrijk is om deze te delen met je publiek. Alleen dan kun je de claim ‘altijd open te staan voor suggesties’ pas serieus nemen. Wederom: ik vind het ronduit kwalijk dat een Leidse professor in de Raad van Advies zit van een index die niet transparant is over zijn methode. Dit is echt een schril contrast met bijvoorbeeld Leidse politicoloog Tom Louwerse die bij zijn Peilingwijzer een apart methodepagina heeft met daarin statistisch model, schatting, beperkingen van de methode en een literatuurlijst.
De beperkingen van Nationale Politieke Index zijn dermate - haast ridicuul - basaal, dat het ook twee studenten (J.P. Colenbrander van de Haagse Hogeschool en Haije Dijkstra van de Universiteit Leiden) opviel. Vorige zomer deden zijn in het NRC een duit in het zakje:
Bepaalde criteria worden wel geselecteerd, andere worden buiten beschouwing gelaten. Een voorbeeld: er worden geen punten gegeven voor een rapporteurschap, een rol waarbij een Kamerlid een commissie waar hij deel van uitmaakt informeert en adviseert over de laatste ontwikkelingen op een bepaald terrein.
Dat is opvallend, omdat de 'Werkgroep versterking functies Tweede Kamer' onder leiding van nestor Kees van der Staaij (SGP) juist stelt dat de meerwaarde van rapporteurs voor de controle van begrotingen en jaarverslagen bewezen is. Een bewezen indicator wordt dus niet meegewogen.
Aangezien tot op de dag van vandaag nog nul transparantie is over de methode, is het bijna kolderiek dat de makers van de Nationale Politieke Index in diezelfde NRC reageerden op de studenten met de constatering dat er ‘weloverwogen beperkingen zijn, maar de index is vooralsnog het beste instrument om een belangrijk deel van het werk in de Tweede Kamer inzichtelijk te maken’.
In diezelfde reactie op de studenten begonnen de makers vervolgens te miezemauzen dat bepaalde data (zoals rapporteurschap) niet opvraagbaar is bij het Centraal Informatiepunt (CIP) van de Tweede Kamer. Dat bepaalde data niet in een standaard databank staat, is geen enkel excuus. Als er iets ontbreekt, ga je kijken in hoeverre het mogelijk is om hiervoor te corrigeren (door de omvang fractie waarin betreffende Kamerlid zit mee te nemen, of hoeveelheden commissievergaderingen per jaar in zijn/haar portefeuille) en als iets niet in het CIP staat kun je ook kijken of je het zelf bij elkaar kunt sprokkelen. Het eindresultaat van alle overwegingen, beperkingen, mitsen en maren kun je dan meteen mooi publiceren op de nu nog ontbrekende ‘methode’ pagina.
Als je immers de grote broek aantrekt en een ranglijst met een waardeoordeel over volksvertegenwoordigers publiceert, moet je ook een grote jongen zijn en aan de bak met kritiek. Transparant zijn over je methodes is een teken van om kunnen gaan met die kritiek. De boel lafjes afschepen met marketinggelul over ‘een instrument in ontwikkeling’ te zijn en vingerwijzen dat de ‘politicus van het jaar’ verkiezingen nog erger zijn, zijn dat overduidelijk niet.
Actief, effectief en ijverig
Het weglaten van aantoonbaar belangrijk Kamerwerk in de index en de totale afwezigheid van ook maar de kleinste reflectie op de validiteit van de indicatoren (meet je wat je wilt weten?), zou op zichzelf al een reden moeten zijn om die hele index in de ideeënbus van Kees Berghuis te knallen.
Maar ik heb een vlammenwerper belooft, dus een vlammenwerper zult u krijgen ook.
Mijn belangrijkste punt van kritiek is dat het Kamerwerk wordt gereduceerd tot een optelsom van losse indicatoren. Een lijst met activiteiten (debatten, amendementen, moties, vragen, etc.) krijgen een ‘score’, en het optellen daarvan zou dan iets moeten zeggen over het Kamerwerk. Terwijl het Kamerwerk geen optelsom is van instrumenten, maar een samenspel van instrumenten. Ze interacteren met elkaar, zijn onderling van elkaar afhankelijk. Voorbeeldje: ik ga mijn timmerman ook niet beoordelen op hoe vaak hij met zijn schroevendraaier en hamer zit te schroeven en te tikken, maar of er aan het eind van de rit een tafel of stoel staat. Of beoordeelt u hem liever op basis van ‘zo lekker actief’ te zijn, omdat hij de hele dag in de weer was met zijn instrumenten van je *tik tik tik* en *zaag zaag zaag*.
Gaat het om activiteit of effectiviteit?
Of je een effectief Kamerlid bent, wordt niet bepaald door hoeveel aanwezigheidsvinkjes je scoort en moties je indient - maar of je in staat bent alle instrumenten die je in je gereedschapskist hebt zitten, dusdanig kan gebruiken dat je een verschil kunt maken. Welke (combinatie van!) instrumenten dat zijn op welk moment dat precies zijn, dat hangt er maar net vanaf - en is helaas wat lastiger te meten in termen van ‘output’ zoals een tafel of stoel bij een timmerman dat wel is.
Voorbeeldje: de index kijkt eveneens naar schriftelijke vragen en aangenomen moties. Een motie kan ik prima aangenomen krijgen, als ik een reeds gedane toezegging van een minister in een motie giet. Dan kunnen de Index-heren dat wel zien als teken dat je ‘goed bent in meerderheden smeden’, maar volgens mij hangt het er maar net af van de inhoud van de motie. De eerdergenoemde studenten uit NRC hadden de kritiek inzake Kamervragen als volgt verwoord: ‘De Kamervragen die de Toeslagenaffaire naar boven haalden, krijgen nu dezelfde waardering als schriftelijke vragen over hulpsinterklazen of het tasje van de minister-president’.
Deze ballon gaat ook op voor de andere ‘indicatoren’. Want wat te denken van commissiedebatten? Op de presentielijst aanwezig wil zijn zegt niets over hoe effectief ik daar ben. Zo kan ik bij een commissiedebat gaan zitten, mijn zegje doen, het antwoord van de bewindspersoon niet eens afwachten en ‘m weer peren naar het volgende commissiedebat. Hiermee scoor ik volgens de politieke index beter dan degenen die achterblijven, de stukken hebben gelezen, de antwoorden hebben afgewacht en deze input rustig gaan verwerken in een wel doordachte motie. Zoals een motie waarin bijvoorbeeld strenge randvoorwaarden zijn opgenomen en als de minister geen verbetering laat zien (of kan laten zien) er dan gekeken gaat worden naar een mogelijk wetsinitiatief. Maarja, dat is een proces van een paar jaar en laat zich niet vangen in een zoveel maandelijks scoreboard.
We vinden zelf niks hoor!
Bovenal: de makers geven op basis van arbitraire criteria impliciet wel degelijk een waardeoordeel gegeven over wat een ‘ideaal Kamerlid’ zou zijn. Want het feit *dat* je iets in een ranglijst giet, geeft al aan dat er een onderliggend waardeoordeel aan vast zit in termen van goed, beter, best. Uit onderzoek blijkt ook dat het presenteren van informatie in een ranglijst een sterk effect heeft op besluitvorming en dat effect zelfs zwaarder weegt dan de onderliggende informatie waar de score op is gebaseerd. Dan kan je nog de disclaimer zetten op de website dat ‘wie het beste Tweede Kamerlid vindt bepaal je helemaal zelf’, maar dat is een beetje ongeloofwaardig als je ‘de nummer 1’ op de publieke omroep een bloemetje en oorkonde uitgereikt krijgt voor haar positie.
Los van de methode, zijn de heren zelf in hun uitingen ook alles behalve ‘neutraal en objectief’. Zo treedt maker Frank van Kooten doodleuk in de media op als duider om - op basis van de ranglijsten - (tijdelijk) inactieve Kamerleden in de Telegraaf te shamen:
Uit data van de Nationale Politieke Index (NPI), die de bedrijvigheid van Kamerleden monitort, blijkt dat Gündoğan de laatste maanden niets heeft gedaan op het gebied van wetgeving, controle van het kabinet en volksvertegenwoordiging. Daarmee bungelt ze onderaan de ranglijst van actieve parlementariërs.
In haar tijd als Volt-Kamerlid behoorde Gündoğan juist tot de meest zichtbare Kamerleden. „Op basis van de twintig indicatoren die de Nationale Politieke Index maandelijks controleert, zie je dat ze een behoorlijke terugval heeft gehad”, zegt Frank van Kooten van de NPI. „Dat is ontzettend zonde, want zij was vrijwel elke maand het hoogst scorende Kamerlid van Volt. Hopelijk herpakt ze zich snel zodat ze weer kan doen waar ze goed in is en waarvoor ze gekozen is.”
‘Doen waarvoor ze gekozen is’.
Als ik zoiets lees dan zie ik meteen Michiel Romeyn in zijn jaren ‘90 trainingspak (uit de legendarische Jiskefet-Boekenwinkel sketch) staan om te roepen in het meest platte Noord Hollandse agressief-verontwaardigde tokkietoontje: “Bepaal jij dat!?”.
Kamerleden geen autonome eilandjes
Tot slot gaat de index totaal voorbij aan het feit dat Kamerleden werken in een fractie: fracties verschillen van omvang, wat dus ook weer gevolgen heeft voor hun ‘score’.
Zo heeft een eenmansfractie (zoals die van Den Haan, waar maker Frank van Kooten zelf nota bene voor werkt) de keuze uit *alle* commissiedebatten. In de praktijk moeten kleinere fracties (die minder Kamerleden dan te controleren ministeries hebben) keuzes maken: ze kunnen niet overal bij zijn. Partijen kunnen dat wel: maar dat wordt niet allemaal door 1 kamerlid gedaan. In grotere fracties wordt werk onderverdeeld via woordvoerderschappen. Als jij de ‘pech’ hebt (politieke index-technisch gezien) dat het beleidsterrein “Infrastructuur” is opgeknipt in “Zeevaart” en “Binnenvaart Havens” dan ben jij dus niet bij alle commissievergaderingen over infrastructuur aanwezig. Of wat als je in een commissie ziet die in plaats van elke maand, om de maand samenkomt. Dan kan je dus maar zes keer per jaar aanschuiven. Of nou laten we er vijf van maken want er is ook nog wel eens reces. De overige tijd ben je misschien bezig met werkbezoeken: om bijvoorbeeld te praten met burgers (u weet wel, die mensen die te maken krijgen met de resultaten van de wetten die je maakt) of experts op jouw beleidsterrein, maarja ‘werkbezoeken’ vallen dus niet onder de Nationale Politieke Index waarmee dus informatie ophalen uit de samenleving impliciet wordt afgestraft.
Daarnaast hecht de Politieke Index heel veel waarde aan ‘wetten schrijven’, dat wordt gezien als het parlementaire handwerk. Maar het beleidsterrein in je portefeuille bepaalt ook of je er wetten over kunt maken: Defensie in de portefeuille betekent een uitvoeringsorganisatie controleren, waarbij het zich ‘houden aan de wet’ niet altijd een nationale is (en zo ja, is het eerder een taak voor het OM, en het OM is het ministerie van Veiligheid en Justitie, dus andere portefeuille). Kapotbenieuwd welke wetsvoorstellen Kamerleden met Defensie in de portefeuille dan zouden moeten schrijven. Een kamerlid die ik sprak voor Vrij Nederland over commissiedebatten omschreef het als volgt: ‘je moet maar net geluk hebben dat je een portefeuille hebt waar je nog aan knoppen kan draaien’, want sommige ministeries zijn (zoals Defensie) een uitvoeringsorganisatie maar bij anderen (zorg) is weer heel veel uitbesteed.
Kamerleden gaan zich ernaar gedragen
Los van dat de Politieke Index neerkomt op ongeïnformeerd geturf, ben ik er ook van overtuigt dat het schade toebrengt aan het parlementaire werk. Want zelfs al weten parlementariërs zelf ook wel diep van binnen dat die lijstjes niets zeggen, ‘ga je toch even kijken waar je zelf staat’, aldus een Kamerlid schuldbewust vlak nadat hij zichzelf erop betrapte precies te weten op welke plek hij staat. Het toeval wil namelijk dat ik afgelopen week in de Tweede Kamer was om diverse Kamerleden te interviewen voor het Vrij Nederland project over (jawel) Tweede Kamerwerk, en deze week de index ook weer uit kwam.
Iedereen is er volgens mij in Den Haag wel over eens: Pieter Grinwis van de ChristenUnie (die afgelopen week werd uitgeroepen tot nummer 1) is een bovengemiddeld actief kamerlid, en een gedreven politicus. Niemand kan van deze man zeggen dat hij niet hard werkt, maar tegelijkertijd kan niemand ook uitleggen wat degenen onder hem in de lijst dan ‘minder’ zouden doen. Tegelijkertijd doet het ook geen recht aan de fractie waarbinnen zo iemand functioneert. Misschien wordt daarbinnen wel ruimte voor een gedreven kamerlid gemaakt om op een onderwerp of dossier helemaal los te gaan. Plus het verschilt ook van persoon tot persoon: je hebt nou eenmaal mensen wiens basisniveau van energie gelijkstaat aan scholier Wesley met 5 blikken RedBull achter de knopen en over de werkvloer stuiteren als Teigetje. Net zoals de taken die Kamerleden verrichten (van moties tot amendementen) niet losse op zichzelf staande elementen zijn, zo opereren Kamerleden zelf ook niet op een autonoom eilandje. Maar binnen een fractie, en binnen een partij en ook nog binnen hun eigen (on)mogelijkheden.
Vergeet ook niet dat partijen verenigingen zijn, en binnen die partij door Kamerleden ook trainingen worden gegeven aan nieuwe Kamerleden. Of misschien helpen ze het wetenschappelijk bureau een handje mee met een rapport (of zitten in het bestuur er van). Of misschien vinden ze het in die partij belangrijk om met lokale raadsleden goed contact te onderhouden met een aanspreekpunt in de fractie. Zie het als de politieke versie van bardienst bij je voetbalclub. Kan allemaal onderdeel zijn van het dagelijks werk, en snoept allemaal tijd af van activiteiten waarmee je in de Politieke Index kunt komen. Dat maakt deze Kamerleden niet minder ‘ijverig’ of in welke subjectieve vorm dan ook minder waardevol.
Net zoals de Kamerleden die ik tot nu toe gesproken heb er over eens zijn dat de nummer 1 absoluut een harde werker is (steek die peer review maar mooi in je zak, Pieter G.), bleek ook uit de gesprekken dat ze om zich heen zien hoe het gedrag drijft. ‘Zet mijn naam even bij die motie, wil je?’, een kleine collegiale handreiking van de een, zijn zomaar weer extra punten voor de ander. Die handelingen - door de perverse prikkel - zorgen dat de Kamer nog meer bedolven wordt onder zinloze moties en Kamervragen waardoor niet alleen de Kamer zelf maar - zeker ook in het laatste geval - het ambtelijk apparaat verder op slot draait.
Het is een perverse prikkel voor Kamerleden (die zelf ook wel weer graag de verkiezingen erop, op de lijst willen staan) om zichzelf in kijker te spelen. Journalisten zouden juist kritisch moeten zijn op dit mechanisme, en het niet aanjagen - iets wat vanuit HP/De Tijd wel degelijk gebeurt.
‘Help ons de Nationale Politieke Index nog beter te maken’, is de oproep voor suggesties op de website. Ik heb een mooie: hef jezelf op.
Of een eenmalige waarde indexatie is ook mogelijk via bovenstaande button!