Beklemd in Bihać: "De wereld is geen regisseerbare Punica oase"
Interview Libanon-, Bosnië- en Afghanistan-veteraan Ad van de Kreeke
Nederland leverde tussen 1991 en 1995 ruim 400 ongewapende ‘waarnemers’ aan de VN-missie in voormalig Joegoslavië. Een van hen, luitenant-kolonel Ad van de Kreeke, bewerkte zijn stapel notitieboekjes tot het boek ‘Bihać: beklemd in de enclave’. De oorlog is officieel sinds 1995 voorbij, de nasleep stopt nooit.
De geur van gestookt hout vermengt zich met die van vochtig groene bergwanden. Ontbijten met een velika kava sa mlijekom (grote koffie met melk) en zurige Drina-sigaretten die na enkele seconden een plasje teer lekken in de asbak. De statige Oostenrijks-Hongaarse gebouwen staan in veel te brede straten in verhouding tot het bewonersaantal. Sliertversiering van roestige, kapotte vangrails langs slingerende wegen waar zo nu en dan een dapper menneke in zijn pruttelende Zavasta Yugo tegen de berg op rijdt. Niemand kan lang in Bosnië verblijven zonder een levenslange, willekeurig opkomende trek in cevapci of burek met ayran-yoghurt te krijgen.
Mijn herinneringen aan Bosnië dateren vanaf de vroege jaren ‘00. Iedereen die er enkele jaren daarvoor zat, draagt vaak veel donkerder herinneringen mee. Zo ook mijn beste vriendin, Anja. Ze was in 1992 uit Sarajevo gevlucht en anders dan anderen. Continue op zoek naar het randje, het liefst erover heen. Er moest altijd iets op het spel staan. Uiteindelijk eindigde haar leven letterlijk gierend uit de bocht op een stoeprandje waar ze in een scheurende sportauto tegen aan knalde. In een land waar haar ouders dachten dat ze veilig zou zijn.
Over de oorlog spraken we soms. Jeugdherinneringen van hoe ze in de badkuip moest slapen. Hoe snel het allemaal ging. De buurman in het flatgebouw verloor binnen enkele weken zijn shit en begon vanaf het dak op alles te schieten wat bewoog. Ook op spelende buurkinderen. Haar oma had drie oorlogen meegemaakt: de Eerste- en Tweede Wereldoorlog plus de burgeroorlog. Die laatste vond ze het ergst. Er was geen duidelijke, gedeelde vijand van buiten: “Je wist niet wie je kon vertrouwen”.
Voor burgers was het een kwestie van overleven. Voor de militairen die gestuurd werden een onverwachte morele confrontatie met - vooral politiek - opgelegde beperkingen. Op pad met de verwachting iets concreet bij te kunnen dragen om vervolgens machteloos toe te moeten kijken.
De militaire observanten waren onbewapend en moesten noteren wat ze zagen, maar ook niet teveel - want de VN mocht officieel geen inlichtingen verzamelen. De bevolking zat ondertussen muurvast in enclaves (pockets), omringd door Servische troepen. Zelfs VN-militairen konden geen grenspost passeren zonder het smeermiddel van sloffen Marlboro-sigaretten.
VN-rapporten uit die tijd — door strijdende partijen een “Westers propaganda-instrument” of juist “te relativerend” genoemd — reppen over dagelijkse artilleriebeschietingen. Burgers brachten de strenge winters door in deels kapotgeschoten huizen. Door bombardementen op ziekenhuizen moesten patiënten vaak provisorisch (en zonder volledige narcose) worden behandeld. Er was een tekort aan voedsel en medische hulp: konvooien werden geblokkeerd of gekaapt door zowel Servische milities als — zij het in mindere mate — Bosnische strijders. Mensen raakten ondervoed en leden aan tuberculose, hepatitis en maag- en darminfecties.
Dit is een interview met luitenant-kolonel Ad van der Kreeke, die een boek schreef over de blijvende afdruk van een beklemmende burgeroorlog die op papier dertig jaar geleden stopte. Over, zoals brigadegeneraal (bd) Kees de Rijke in het voorwoord samenvat, “fysiek uit de pocket komen, maar de pocket nooit uit je krijgen”.
Je boek leest als een recht-toe-recht-aan getuigenverslag, zonder weg te vluchten in onnodige literaire opsmuk. Was het moeilijk om weer opnieuw alles te moeten herbeleven?
Het schrijven zelf was niet zo moeilijk. Al vrij kort na mijn uitzendingen, in 1996, ben ik naar een psycholoog gegaan. Ik ben destijds door mijn collega nog net niet het busje ingetrapt. Een onderdeel van de verwerking was om alles voor mijzelf op te schrijven, dus het schrijven was een proces van jaren. Ter plekke had ik een dagboek en daar zijn nog veel notitieboekjes bij gekomen. Het was nooit de bedoeling er een boek van te maken.
Het punt is, ik heb daar complexe PTSS opgelopen. Dat klinkt heel dramatisch, en dat is het misschien ook wel, maar ik kan er redelijk mee omgaan. Het is niet zo dat ik in de bosjes slaap met een krat bier als kussen, maar ik heb het wel. Dus in die zin was het niet iets waar ik opnieuw door heen moest. Het is een jarenlang lopend proces.
De klap kwam later. Op het moment zelf omschrijf je — schuldbewust — een tevreden gevoel dat je bepaalde dingen aankon. We zullen lezers de beelden besparen, maar je moest ter plaatse in Bihać zwaar verminkte lijken identificeren. Jouw VN-collega kon het niet, terwijl jij opgelucht constateerde dat jij er wél toe in staat was.
Klopt, je weet pas op het moment zelf of je bepaalde dingen wel of niet kunt. Het is niet zo dat alleen militairen dat werk van lijken-identificatie zouden kunnen doen, maar we waren op dat moment simpelweg het minst ongeschikte personeel om het te kunnen doen. Want wie is hier nou voor opgeleid, behalve forensisch personeel van de politie, om met voornamelijk toegetakelde lijken om te gaan? Die categorie personeel konden we als Defensie niet in de benodigde aantallen ophoesten en dus deden wij dat als militairen erbij. In het boek probeer ik mijn opluchting te beschrijven want ik wist helemaal niet of ik het wel aan zou kunnen. Waar moest ik de voorkennis vandaan halen? Natuurlijk had ik eerder ellende gezien, bijvoorbeeld in Libanon, maar dit was een specifiek onderdeel van mijn werk.
Het personeel van het lijkenhuis trok het trouwens op een gegeven moment zelf ook niet meer. Het werd daar steeds absurder. De bediende van het lijkenhuis pakte een keer een afgeschoten arm en ging daar rondjes mee lopen en ermee zwaaien. Die mensen zaten er na jaren van belegering helemaal doorheen. Bihać zat midden in de pocket, dus die mensen waren volledig afgesloten van de buitenwereld. Ze konden nergens heen.

Je beschrijft hoe in Bihać de wanhoop langzaam groeit. Hoe grauwer de situatie, hoe minder graag je weg wilde. Maar blijven wilde je ook niet.
Ik wilde daar blijven tot de dood, maar wilde ook weg, ja. Toen ik daar voor het eerst kwam in 1994 was Bihać al een paar jaar afgesloten. De mensen waren grauw, teneergeslagen maar tegelijkertijd vriendelijk, gastvrij en onwijs veerkrachtig. Later vroeg ik mij vaak af: waren ze nou al zo? Of zijn ze in de twee jaar van belegering zo geworden? Stel dat dit in Nederland zou gebeuren, zouden de mensen met een zelfde soort gelatenheid alsnog doorgaan? Ik denk eerlijk gezegd van niet.
Toch waren er kleine omslagmomenten. Toen bijvoorbeeld lokale strijders een bepaalde positie van de Serven bij Grabež (nederzetting in de regio Bihać - red.) hadden overgenomen en diep in bezet gebied waren gekomen, zag ik alle bewoners veranderen. Ze waren meteen een kop groter. Liepen niet langer ineengezakt. Er was weer hoop. Hoop doet echt letterlijk leven. Natuurlijk sloegen de Serven harder terug dan ooit en waren de rollen drie weken later weer omgedraaid, maar ze bleven desondanks doorgaan. Ik heb daar veel bewondering voor gekregen.
Net zoals je niet kunt voorspellen of je bepaalde dingen aankunt, kun je ook niet voorspellen wat je raakt. Ik had altijd gedacht dat ik gewonde of dode kinderen het ergst zou vinden, maar juist de oudere mensen raakten mij. Die waren niet te breken en gingen maar door. Dan zag je zo een oud vrouwtje staan in haar kapot gebombardeerde huis, het gruis nog op de tafellaken - en daar staat ze dan. Zonder familie. Winter staat voor de deur. Gat in de muur. Wat moet zo iemand dan? Kinderen kwamen over het algemeen iets beter terecht. Die konden nog hier en daar wat voedsel jatten.
Enerzijds zorgt een belegering voor saamhorigheid: iedereen zit in hetzelfde schuitje. Toch is Bihać multi-etnisch. Wat merkte je daarvan?
Ik had vier tolken als teamleader: een Bosniak, een Kroatische, een Servische, en een multi-etnische, die was gemixt. Die tolken werkten zo goed en fijn met elkaar, dat was een micro-kosmos van hoe het voor de oorlog er aan toeging. Dat waren gewoon vriendinnen die elkaar nog kende van school, Bihać is niet zo groot. Ze hadden het er continue over, hoe het voor de oorlog was. Misschien deels geïdealiseerd. Zo werd mijn Servische tolk bedreigd door mensen die ze van vroeger kende. Niet omdat ze iets verkeerds had gedaan, maar puur omdat ze Servisch was. Het was een rauwe situatie. Ze kon niet neutraal leven, want iedereen wist “dat is die Chetnik”. Dus soms voelde ze zich juist veilig met ons op pad, ze was blij dat wij er waren.
Met haar heb ik nog steeds contact. Acht jaar na dato kreeg ik van haar een e-mail waarin ze schreef dat ze door onze aanwezigheid heeft gezien dat de mensheid niet helemaal verrot is, en dat we haar hoop hebben gegeven om door te gaan. Die missie, die totale puinhoop, heeft nergens toegeleid maar toen ik dat las kon ik concluderen dat het niet helemaal voor niets is geweest.
Die UNMO-missie was zinloos, maar jouw persoonlijke aanwezigheid niet. Is het mogelijk om de politiek rondom militair optreden los te koppelen van de persoonlijke ervaring van het militaire optreden?
Achteraf kan ik het beter relativeren dan op moment zelf. Dat gevoel van onmacht. Mijn haren fikte van woede. We hadden Operation Deny Flight van de NAVO (afdwingen van een vliegverbod boven Bosnië en het ondersteunen van VN-troepen - red.) letterlijk boven ons en élke keer mocht de NAVO ingrijpen, maar liet de VN het niet of halfslachtig doen.
Ik zie de ellende, de uitzichtloosheid vanaf de grond. Maar ik zie ook dat we de middelen hebben, de mandaten: alles. En tóch gebeurt er vervolgens niets. Dan ben je onderdeel van een machteloze organisatie en is de vraag “wat doé ik hier in hemelsnaam?”. Maar vooral: wat doen we die mensen hier aan? Je moet de angels eruit halen en ja, dat moet soms met grof geweld. Dat is in dit conflict uiteindelijk ook gebleken. Heel lang kon het allemaal niet en waren zogenaamd de middelen er niet voor, maar geloof mij: qua beschikbaarheid van vliegtuigen zit er écht niet zo een groot verschil tussen 1994 en 1995. Toen het besluit eenmaal was genomen hebben we met een paar weken de weg naar de Dayton akkoorden gebombardeerd. En zeker, dat verdrag is alles behalve perfect maar het zorgde in ieder geval voor de afwezigheid van oorlog.
Hier heb ik verschrikkelijke narigheid van gevoeld. Mijn blauwe uitmonstering (van de VN - red.) heb ik heel snel uitgedaan. Die blauwe baret doe ik nooit meer op. Hierna heb ik meerdere missies gedaan, voor de NAVO en multinationaal, maar ik doe geen VN-missies meer. Ik begin er niet meer aan, het is te machteloos.
In je boek omschrijf je hoe over de meest basale dingen niet nagedacht lijkt te zijn, zoals de noodzaak met elkaar te kunnen communiceren. Je zit met collega’s die geen woord Engels spreken en alleen “Yes sir, thank you sir” kunnen zeggen. Ze terugsturen kan ook niet, want dat ligt weer diplomatiek gevoelig. Hoe kijk je terug op die diplomatieke laag versus de militaire laag?
Wij zagen alleen wat we zagen, inderdaad. Er gebeurden op diplomatiek niveau zaken die ver buiten onze scope lagen. Zo leerde ik achteraf dat er op het moment zelf hele precaire onderhandelingen bezig waren, waarbij de VN zich niet konden veroorloven dat dezelfde VN-organisatie die aan tafel zat, de VN-organisatie was die een van de strijdende partijen aan het weg bombarderen was. Vanuit dat perspectief begrijp ik het wel. Toch is dat politieke deel niet los te zien van je persoonlijke ervaring. Dat geldt voor Afghanistan net zo goed. In Bosnië is het uiteindelijk wel goedgekomen, daar is - in tegenstelling tot Afghanistan - een tastbaar effect van blijvende vrede.
Als je op uitzending gaat, ga je eigenlijk met een onbevlekt blazoen erheen. Het is een soort Alice in Wonderland. Iedereen heeft voor die missie getekend en gelooft er dan ook blijkbaar in. Terwijl de wortels van een conflict vaak heel diep liggen. Dat heeft effect op de uitvoerbaarheid van dat soort missies. Ik wist het al een beetje, omdat ik daarvoor in Libanon had gezeten, maar ik had niet verwacht dat het in Bosnië zó slecht zou gaan. En begrijp me goed, er zitten geen verkeerde mensen bij de VN. Ze hebben een goede inborst, maar die goede inborst gaat heel slecht samen met kwade lieden. Er zit een soort naïviteit in. Alsof de wereld een Punica Oase is en wij de regisseur, maar zo werkt dat niet.
Mijn directe collega, de Braziliaanse marinier Affonso, dat was echt geen amateur. Alleen hij sprak geen woord Engels. Omdat hij zelf de Engelse taal meteen is gaan leren was hij op een later moment nog wel bruikbaar, maar eigenlijk was hij op dat moment voor de missie ongeschikt. Hij was voorbestemd om naar Mozambique te gaan, waar zijn Portugees prima van pas was gekomen, maar daar kan je niks mee in Bosnië. Op een gegeven moment kregen we ook teams met extreme moslims uit het Midden-Oosten, die even de lokale moslims de maat gingen nemen in plaats van hun werk te doen. Dat is dat Alle Menschen werden Brüder-idee, maar dat werkt niet in zo een stress-situatie. Toch doen ze het, want het staat nou eenmaal in het handvest. Ja, mooi credo hoor: maar wérkt het ook? Het antwoord is dan toch: nee.
Je beschrijft dat je er met grote verwachtingen heen ging, is je beeld van het militaire werk hierdoor veranderd?
Het beeld werd juist scherper. Niet als ongewapende waarnemer maar als militair had ik zoveel meer kunnen doen. Klein voorbeeld: we mochten niet actief inlichtingen verwerven of analyseren want de VN moest neutraal blijven. Maar inlichtingen verzamelen doe je niet om spion te zijn, maar om vooruitziend vermogen te creëren. Je moet vooruit kunnen denken. Zonder inlichtingen ben je blind en doof. En je kunt zelf wel het besluit nemen om geen inlichtingen te verzamelen, maar dat weerhoudt de andere strijdend partijen er niet van om dat wél te doen.
Toch probeerde ik het wel. Ik wist bijvoorbeeld waar we vandaan beschoten werden, dus ik gaf dat ook door met de mededeling: “Geef het door aan de NAVO, dan weten zij waar de targets zitten”. Maar nee, dat kon niet. Nu mag inlichtingen verzamelen inmiddels wel, maar ondertussen zijn we al zoveel missies verder.
(Korte stilte)
Nu ik er over praat merk ik dat het mij nog best hoog zit, ik raak meteen weer geïrriteerd. Uiteindelijk zaten we daar als militair omdat we er het minst ongeschikt voor waren, maar niet omdat we per se geschikt waren voor het werk. Ik weet niet welke beroepsgroep het anders had moeten doen overigens.
Nadat je de blauwe VN-baret aan de wilgen had gehangen, heb je meerdere NAVO- en multinationale missies gedraaid, zowel in Bosnië als Afghanistan. Wat is het verschil precies?
Je moet per crisis kijken hoe je verschil kan maken en welke samenwerkingsvorm daar het best geschikt voor is, niet andersom. En als het escaleert moet je ook het mandaat hebben én de ijzeren wil om dat mandaat uit te voeren met de juiste middelen. Eigenlijk moet je altijd een forse militaire macht achter de hand hebben om zaken af te dwingen, louter de beschikking daarover maakt je als militaire macht geloofwaardiger. Dan hoef je strijdende partijen ook niet op de blauwe ogen te geloven dat het allemaal wel goed komt. Want die hebben ook zo hun belangen, en een driedubbele agenda.
Na Bihać ben ik vrijwel meteen weer met de NAVO terug gegaan. Dit keer als hoofd inlichtingen in Sarajevo voor de Militaire Inlichtingen en Veiligheidsdienst (MIVD). Toen zag ik een goedlopende organisatie, de deelnemende NAVO-landen waren op elkaar ingespeeld. Iedereen werkt namelijk met dezelfde NAVO-procedures en de militaire inzet was ook op elkaar afgestemd. De Amerikanen, Britten en Fransen zaten er met brigades en Nederland met een Battlegroup. Het was geen hap-snap-mix. Je hoefde geen vergadering op te zetten omdat de militaire procedure in Sri Lanka anders gaat dan in België, bijvoorbeeld. Daarnaast: alleen al het feit dat we er met zoveel militairen zaten, bracht de strijdende partijen er ook toe om nog eens even goed na te denken. Die waren het na zoveel jaar oorlog op een gegeven moment ook beu. Er is nooit een enkele reden waarom een conflict eindigt, maar die geloofwaardigheid van militaire macht speelt een rol.
In Afghanistan zat ik met de special forces in die zogenaamde geheime missie die ineens in de krant stond. Het mandaat was toen wel helder: we waren goed uitgerust en bezig met het opjagen en uitschakelen van de vijand, de Taliban. De missie liep volgens een tijdspad, dus we hadden zoveel tijd om de vijand te ruimen. Destijds waarschuwde ik met enkele collega’s al dat er geen sprake was van laatste stuiptrekkingen, maar van een renaissance. We waren dus nog niet eens klaar met het ruimen van de vijand en toen kwam de NAVO-missie, ISAF, al. Ook hier was ik afhankelijk van de politiek, want zij duiden uiteindelijk de situatie op de grond om daar een besluit over te nemen. Een besluit dat vaak onderhevig is aan politieke invloed.
Enerzijds verrijken deze ervaringen je, anderzijds kun je ook nooit ‘ontzien’ wat je hebt gezien.
Zeker, ik heb hierdoor een aversie tegen het politieke niveau gekregen. Ik wil niet de hogere rangen in, ik wil werken zonder dat ik de politiek gewenste zaken moet gaan uitdragen of gaan verdedigen. Dat heb ik toch iets te vaak zien gebeuren. Sommigen vinden je dan recalcitrant, omdat je niet de voorspelbare weg omhoog in de organisatie wilt aflopen. Gelukkig heb ik altijd commandanten gehad die dat juist wel waardeerden, maar daar moet bij gezegd worden dat ik ook altijd operationeel heb gewerkt.
Is het mogelijk? Jezelf blijven en hoger de rangen in?
Jazeker (lachend) maar die worden dan geen driesterren generaal! Tegelijkertijd, het is het systeem. Daar kun je iets van vinden, maar ik vecht het niet aan. Ik ken meer collega’s, briljante lui. De meest intense missies gedraaid, maar die komen dan in Rijswijk of Breda in de bankjes terecht en krijgen dan toch geen aanbeveling voor bevordering. Dat vind ik niet zo gek, die zitten met hun hoofd nog heel ergens anders. Daarnaast heeft niet iedereen die ambitie.
Opvallend is dat je ondanks je PTSS toch nog lange tijd operationeel bent gebleven.
PTSS is geen eenheidsworst, maar voor 80% is het qua missies meestal wel afgelopen hoor. Mijn PTSS kwam vooral tot uitdrukking in de privé-sfeer. Ik had geen best huwelijk - maar in dit geval is dat ook een beetje een kip/ei-verhaal. De kazerne was mijn comfortzone. Ik vond troost bij operationele eenheden, waar het tempo hoog ligt. Dan was ik bezig met dingen die ik kon, daar werd ik gewaardeerd. Je kunt het een vlucht noemen. Een vlucht naar een voor mij bekende en duidelijke wereld, waar het bijna zwart-wit is. Toch moest ik altijd wel weer een keer naar huis. Van de dertig jaar ben ik er bijna tien niet thuis geweest. Soms was het zo klote dat ik na thuiskomst alweer binnen een paar uur weg wilde.
Het kwam ook wel eens op werk naar boven. Ik wil me er niet achter verschuilen maar soms komt het toch omhoog. Toen ik voor zoveelste keer een hele grote declaratie niet direct terugkreeg, kwam de PTSS naar boven en heb ik mijn bureau verbouwd. Of ik heb een keer de telefoon door de ruimte laten vliegen. Dat waren geringe momenten, maar geen normale reacties. Ik kan niet anders zeggen dan dat ik heel liefdevol ben opgevangen door collega’s. Zij begrepen namelijk precies waar het vandaan kwam. Bij mijn laatste bevordering van majoor naar overste vroeg ik aan de kolonel: “Je weet toch dat ik PTSS heb?”. Dat wist hij maar “ondanks je PTSS doe je meer dan collega’s die het niet hebben”.
De combinatie van mijn werk goed doen én begrijpen wat ik heb meegemaakt, zorgt ervoor dat ik bij Defensie altijd in een warm bad heb gelegen. Eigenlijk zou het niet mogen, met PTSS op missie, maar in die situaties ben ik juist scherp dus heb mezelf ertussen gewurmd. Het is te hanteren en ik heb meer goede dan slechte momenten.
Het aan het werk blijven heeft je dus geholpen, maar wat als je straks met pensioen gaat - en dus niet meer operationeel kan worden ingezet. Wat dan?
Hier ben ik mij pijnlijk bewust van. Ik heb al een ZZP-bedrijfje opgericht en ik neem nu al verlof op om daaraan te kunnen werken. Ik vind het leuk wat ik doe en moet er niet aan denken om thuis te zitten. Sporten kan ook maar een paar uurtjes per dag, tenslotte. Stel dat ik een blessure krijg, dan hebben we een nieuwe situatie. Hoe ik daar om mee zou moeten gaan, daar heb ik nu geen antwoord op eigenlijk.

Jij hebt relatief goede ervaringen als militair met PTSS, maar niet iedereen deelt die ervaring.
Er is altijd ruimte voor verbetering en waar het beter kan, wordt steeds duidelijker. Dat is ook een kwestie van de vingers op de zere plek blijven leggen. De Veteranenwet heeft wel veel verbeterd. De voorzieningen werken niet altijd goed, maar ik kan over de afgelopen veertig jaar wel heel veel verschil zien. In de jaren ‘80 was het nog ‘Uuuuh, mietjuuuh, gewoon doorknallen’. Nu heeft elke eenheid een afdeling veteranenzorg. Grote veranderingen gaan niet zo snel.
Iets anders dat volgens mij veel verschil maakt, is dat militairen niet meer meteen naar huis mogen vanuit missiegebied. Het is natuurlijk bizar als ik er aan terug denk: in Sarajevo hakken-billend het vliegtuig inrennen — zonder bijtanken want te gevaarlijk — om vervolgens een paar uur later op Schiphol te landen. Daar moet echt een moment van decompressie tussen.
Verder is het verenigingsleven belangrijk. Zo is er bijvoorbeeld een vereniging van voormalig VN-militairen en daar komen veteranen bij elkaar. Dan stoot je elkaar toch aan als je ziet dat een collega niet lekker zit. Dat herken je gewoon meteen. Vaak is het “nee nee, niks aan de hand”, maar dan weten de collega’s dat er nog een extra biertje in moet. Dan komt het er wel uit.
Net sprak ik nog iemand waarbij nota bene mijn boek allemaal herinneringen opriepen. Dat is iemand die eigenlijk stuk zit, maar buiten het systeem valt en dus geen deur heeft om bij aan te kloppen. Die situaties zijn er nog steeds. Zo lang die er nog zijn, is er nog werk aan de winkel in de veteranenzorg.
Tine Molendijk (NLDA) kijkt met haar onderzoek naar zogeheten morele verwonding die militairen op missie oplopen: omdat ze dingen hebben moeten doen (of juist laten) die ze moreel onacceptabel vinden. Hoe de maatschappij op militairen reageert - door ze als held of juist als misdadigers te benaderen - kan deze morele verwonding verergeren. Iemand vind zichzelf geen held, maar wordt wel zo ontvangen. Of iemand denkt goed werk te hebben gedaan om bij terugkeer behandeld te worden als een misdadiger.
Zie jij in algemene zin een verandering in hoe de maatschappij tegen militairen aankijkt?
Jazeker. Ik kan mij nog goed herinneren dat we in de vrachtauto reden ten tijde van de Eerste Golfoorlog. De aanval op Irak was live te volgen op CNN. Mensen toeterden naar ons en staken hun duim omhoog. Mijn collega’s en ik moesten er wel om lachen, want wij waren toch niet Irak binnengevallen? Toch zie ik dat wel als een cesuur in de tijd. In de jaren ‘80 was het echt geen pretje om in uniform te lopen. Heb letterlijk wel eens iemand fysiek van me af moeten houden die mij een nazi noemde en de Hitlergroet bracht vanwege mijn militair uniform. Dus dat is een verschil van dag en nacht.
Waardering is dus goed, maar inderdaad: overdreven waardering kan ook schadelijk zijn. In de Verenigde Staten krijg je continue ‘Thank you for your service’ te horen en gratis koffie, maar dat hoeft niet. Het moet niet zo zijn, en dat zie ik soms bij collega veteranen, dat ze zichzelf een zeker status toe gaan dichten en verongelijkt voelen als daar door de maatschappij niet direct aan wordt voldaan. Je kunt met jouw verhaal niet per se een een applausmachine verwachten. Er moet minstens zoveel respect zijn voor andere mensen die hun werk doen, zoals brandweer, politie maar ook mensen in de zorg. Dat relativeringsvermogen probeer ik er wel eens in te brengen. Ja, je hebt als militair bijzondere dingen meegemaakt maar je hoeft je niet op grond daarvan een bepaalde houding aan te meten - alsof je door jouw ervaringen recht hebt op al het goud wat naar je toe klatert.
Je hebt dingen meegemaakt die je jezelf had willen besparen, maar tegelijkertijd hebben ze je ook gevormd. Ongewone ervaringen hebben misschien voor ongewone ontwikkeling gezorgd.
Hier heb ik eigenlijk nooit over nagedacht, over de mogelijke positieve effecten van die missies. Als eerste denk ik wel aan de waarde van echte vriendschappen in tijden waarin leven en dood het verschil maken. Die vriendschappen helpen ook bij het overleven. Daarnaast ben ik heel snel tevreden met wat ik heb, al moet ik wel oppassen dat ik het niet projecteer op mijn omgeving. Ik heb honger en ellende gezien, dus kan daardoor beter relativeren. Als ik voordelen eruit moet pikken dan zit daar altijd ook direct een schaduwzijde aan. Want nog altijd, als ik iets van onmacht of onrecht ervaar dan trigger ik meteen. Ik kan daar zó slecht mee omgaan.
In die zin is het nog steeds niet los. Het liefst zou ik in Bihać willen wonen. Mijn ex-partner wilde nooit mee, maar ik heb altijd enorm de behoefte gehad om terug te gaan. Mijn huidige partner, Natascha, begon er zelf over: of ik het haar niet kon laten zien. Dus dat gaan we doen in september. Ik had gevraagd of ik een krans mocht leggen ergens, maar als ik het goed inschat word ik opgewacht door de lokale radio want ik ben al gevraagd ook iets uit mijn boek voor te dragen. Ik weet nu al dat ik vaker terug ga keren.
Nurko, die ook in mijn boek voorkomt, was een hoge Bosniak officier van het Vijfde Korps die de Bihać-pocket jaren verdedigd heeft. Het is niet alleen mijn oud-VN collega maar ook een goede vriend geworden. Hij waarschuwde me een keer tijdens het vissen: “Pas op, geen water uit de Una-rivier drinken want dan trouw je met een vrouw van hier en blijf je terugkomen”. Ik dronk direct uit de rivier en we zeiden al tegen elkaar: “Als we de oorlog overleven kunnen we onze borst natmaken”. De vrouw heb ik niet daar gevonden, maar ik blijf terugkomen.
Het boek van Ad van de Kreeke, Bihać: Beklemd in de enclave,
is te verkrijgen via Uitgeverij Kompas.
De komende tijd zal hij verschillende boekpresentaties houden. Een deel daarvan (die op kazernes) zijn niet voor publiek toegankelijk:
Vrijdag 3 oktober, Stichting Veteranenontmoetingscentrum in Eefde
Zaterdag 15 november, Veteranenvereniging de Plunjebaal in Rozenburg
Donderdag 28 november, Veteranenvereniging Roermond
Woensdag 3 december, Veteranenvereniging Havelt
Deze artikelen zijn gratis te lezen, maar niet gratis te maken. Steun mijn werk en schrijf je in, deel het artikel of overweeg een betalend lidmaatschap. Een eenmalige donatie is uiteraard ook mogelijk!
https://www.youtube.com/watch?v=bVUg-VoPAeA
Toen de BBC echt nog hoogwaardige inhoud maakte.
Fenomenale documentaire waarin alle hoofdrolspelers zelf aan het woord komen.
Vult mooi de constateringen van overste Van de Kreeke aan.
Gelukkig hebben we nu een DEI-officer in Libanon zitten.
Die kijkt of Hizbollah wel voldoende transvrouwtjes inzet bij het afvuren van de Katoesha-raketten op Israël.
Je bent tenslotte gidsland of niet.