Burgemeester Halsema is niet oprecht geïnteresseerd in Gaza
Het gaat bij Halsema uiteindelijk altijd om Halsema
Tijdens een totaal spontane speech waar heel toevallig NOS-journalisten bij aanwezig waren, riep burgemeester van Amsterdam Femke Halsema op dat het geweld in Gaza ‘moet stoppen’. De onderbouwing hiervan is ongeveer net zo stevig als de hoofdstedelijke kademuren.
In de Amsterdamse gemeenteraad had DENK gevraagd om een zichtbare uiting van solidariteit op Nakba-dag, de jaarlijkse herdenking op 15 mei van het verdrijven van de Palestijnse bevolking bij het stichten van de staat Israël: ‘Laat aan Palestina en de wereld zien dat het beschermen van mensenlevens voor Amsterdam wél een rode lijn is’.
Alvorens burgemeester Femke Halsema (PvdA-Groenlinks) antwoord gaf op de mondelinge vragen, was alvast de aanwezigheid van NOS-journalisten geregeld. ‘Die zijn er normaal nooit’, constateerde het Amsterdamse raadslid Kevin Kreuger (JA21) droogjes. De mondelinge vragen werden namelijk beantwoord met een speech (also available in Ingliesj on de wepsite) dat als een lopend vuurtje door Nederlandse media ging.
Inhoudelijk gaat het hier niet eens zozeer om Femke Halsema en zelfs niet om de opmerkelijke beleidsprioriteiten van een burgemeester wier kademuren op instorten staan, die nog twaalfduizend onbetaalde facturen heeft openstaan, overal vuilnisbelten op straat heeft of onder wier termijn de stedelijke armoedecijfers die van Rotterdam hebben ingehaald.
Inhoudelijk gaat het om een vermoeiende herhaling van retoriek rondom de oorlog in Gaza. Steevast vermomd als argumenten die - wanneer je ze uitpakt - geopolitiek gezien als een tang op een varken slaan, maar wél heel gewichtig worden gebruikt om emotionele oorlogsporno mee in te kleden. Dat NGO’s en activisten zich hier schuldig aan maken, soit, maar zodra bestuurders hierin meegaan, zorgen zij ervoor dat elke discussie volstrekt onmogelijk wordt en alleen maar verder polariseert.
Nu de gemeente Amsterdam onder het mom van ‘verbinding’ de gemeente Utrecht achterna hobbelt door ongeïnformeerd maar vastberaden per se iets te moeten vinden over een oorlog ruim 3300 km verderop, is het wellicht een goed moment om deze retoriek eens uit elkaar te trekken.
Kinderen als oorlogspropaganda
Alvorens ook maar iets te kunnen zeggen over de rammelende en eenzijdige argumenten in de toespraak van burgemeester Halsema, is het belangrijk om haar politieke inzet van kinderleed te benoemen.
In elke oorlog worden kinderen ingezet als propaganda-vehikel, daar is de oorlog in Gaza geen uitzondering op. Tijdens de vorige Gaza-crisis gingen foto’s rond van engelachtige kinderen die gedood zouden zijn bij het zoveelste Israëlische bombardement op Gaza. Deutsche Welle onderzocht in 2021 het fenomeen door beelden die viraal gingen te checken. De journalisten kwamen zodoende bijvoorbeeld een tweet in meerdere talen tegen over de Palestijnse, Malek die in werkelijkheid een Russische Sophie bleek te zijn.
Onder de noemer ‘Pallywood’ gaan beelden rond met de claim dat bij Palestijnse kinderen make-up wordt gebruikt om voor nieuwsberichten te kunnen doen alsof ze gewond zijn geraakt door Israëlische aanvallen. In de onderstaande video zijn echter beelden uit 2017 te zien waarop Palestijnse visagisten meewerkten aan een project voor de Franse tak van Artsen zonder Grenzen, waarin visagisten hun kunsten lieten zien (zonder daadwerkelijk oorlogsleed te willen faken). In andere gevallen worden beelden uit conflicten elders (zoals de Syrische of Afghaanse oorlog) gebruikt om een gewenst beeld van een oorlog te bevestigen.
Wat ze met elkaar gemeen hebben, is dat beelden van kinderen gebruikt worden als ideologisch argument. Dan kom je in de bijzondere situatie dat Hamas regelmatig Palestijnse kinderen voor (antisemitische) propaganda gebruikt, maar linkse social media accounts en dito opiniemakers deze Palestijnse kinderen dan weer heel toevallig over het hoofd zien in hun zoektocht naar Palestijns leed om te retweeten. Dit in tegenstelling tot de rechterzijde: zij zetten deze beelden juist in als argument om vooral geen medelijden met het Palestijnse volk te hoeven hebben, en negeren op hun beurt het eveneens aantoonbare burgerleed en de kinderslachtoffers.
In de rommelige teringbende en rokerige puinhopen die oorlog heet, is voor iedereen wel wat te vinden.
Wanneer dit politieke opportunisme - waar men in de chaos van oorlog op zoek gaat naar één enkel emotioneel beeld dat het eigen standpunt visueel weergeeft - zich combineert met kinderleed, wordt het snel dubieus. Zo werd in 2015 de aangespoelde Syrische peuter Aylan Kurdi een symbool van migratiepolitiek, maar vertroebelde zijn beeltenis tegelijkertijd de discussie. Het is namelijk lastig om op rustige toon te discussiëren over internationaal migratiebeleid en alle haken en ogen die daarbij komen tegen de achtergrond van een foto van een dode peuter op het strand.
Idem dito met Gaza. Zodra je je brein frituurt met social media-beelden van dode kinderen uit oorlogsgebied, is dat ook alles wat je op een gegeven moment kunt zien. Een ultieme morele meetlat waarlangs elk argument wordt gelegd. Dat het lastig argumenten in te brengen is tegen een dode peuter, maakt het zwaaien met zo’n beeld nog geen finaal en onweerlegbaar punt in de discussie.
Precies op dit spekgladde ijs begeeft Femke Halsema zich door op de gevel van het EYE Filmmuseum een foto te projecteren van de 6-jarige Hind Rajab, een meisje dat in januari werd gedood nadat haar familie terecht kwam in Israëlisch vuurwapengeweld. Rajab belde vanuit de auto nog met een hulpverlener en de geluidsopname van het doodsbange kind ging de wereld over.
Door dit symbool te kiezen, laat Halsema als bestuurder zien bereid te zijn om op opportunistische wijze kinderen politiek te operationaliseren. Daar waar er na 7 oktober volop journalistieke aandacht was voor de atrocity propaganda vanuit Israël (inclusief de nog altijd onbevestigde verhalen over door Hamas onthoofde baby’s) en de Amsterdamse solidariteit bestond uit een voor één dag gehesen Israëlische vlag, wordt hier als solidariteitsstatement gekozen voor de afbeelding van een door Israëlische kogels omgekomen kind.
De inzet van dergelijke emoporno door een bestuurder - vermomd onder plechtige retoriek over ‘een oproep tot vrede’ - kan niet onbenoemd blijven. In de toespraak wordt deze vervolgens versierd met gewichtig klinkende juridische termen en voorzien met een snufje valse balans, maar ook hier laat Halsema - door een ontbrekend oog voor de nuances van de complexiteit van oorlog - zien bereid te zijn om op dit gladde ijs te stappen.
Recht op genocidale zelfverdediging
De crux zit met name in het haast achteloze gesmijt van politici en opiniemakers met zware terminologie over ‘humanitair recht’. Zowel vanuit terreurorganisatie Hamas als door de staat Israël wordt aan beiden uitersten van het spectrum geclaimd dat zij handelen uit een vorm van zelfverdediging. Ook worden beide zijden beschuldigd van genocide, al wordt dat door Halsema in haar toespraak deze week nog net verwaterd tot ‘genocidaal geweld’.
Het recht van verzet (als vorm van zelfverdediging) door Hamas moet hier benoemd worden omdat dit narratief actief wordt gepushed vanuit de Verenigde Naties, in de persoon van Francesca Albanese, speciaal rapporteur voor de Palestijnse Gebieden. Zo verklaarde Albanese in juni 2022 (in een interview met Altreconomia) dat Palestijnse geweld ‘onvermijdelijk’ was vanwege de langdurige Israëlische bezetting. Een punt dat ze meermaals herhaalde (onder meer op social media, in VN-rapporten en in interviews met de buitenlandse pers), en ook benadrukte op een nota bene door Hamas georganiseerde conferentie: ‘Jullie hebben het recht je te verzetten’.
Toch mag Hamas zich niet beroepen op het recht op verzet. Het verzet moet in overeenstemming zijn met humanitair oorlogsrecht en aanvallen op burgers, gijzelneming en terreur vallen hier niet onder. Daarnaast kunnen alleen gerechtigde vertegenwoordigers van het Palestijnse volk aanspraak maken op dit recht. Dat is niet Hamas maar de Palestijnse Bevrijdingsorganisatie (PLO, zoals formeel erkend in VN-resolutie 3236). Daarnaast is Hamas ook niet door de internationale gemeenschap erkend als legitieme vertegenwoordiger van het Palestijnse volk, en staat de beweging (onder meer in de EU) geregistreerd als terreurorganisatie.
De Verenigde Naties die, bij monde van Albanese, wel een mate van verdediging aan Palestijnse zijde suggereren in relatie tot 7 oktober, zijn daarmee behoorlijk twijfelachtig bezig. Juist dit opportunistische shoppen in terminologieën van het internationaal recht maakt Albanese volstrekt ongeloofwaardig wanneer zij Israël beschuldigt van ‘genocidale handelingen’ op basis van de schaal van het oorlogsgeweld.
Juridisch is het niet vastgesteld, feitelijk zijn er voldoende aanknopingspunten om oorlogsmisdaden te vrezen, maar elke ruimte die daartussen genomen wordt - zonder zorgvuldige onderbouwing - is niets meer of minder dan politiek opportunisme. Het Internationaal Recht is er immers niet op toegerust om te handelen terwijl oorlogsdaden worden gepleegd, maar enkel om deze achteraf te toetsen. Soms wordt deze toetsing ook weer politiek ingezet om wederzijdse genocidebeschuldigingen te weerleggen. Zo heeft Oekraïne het Internationaal Hof gevraagd juridisch vast te stellen dat zij geen genocide hebben gepleegd in 2022, om zodoende te kunnen bepalen dat de oorlog was begonnen op basis van een valse genocide-claim van Rusland, die daarmee dus onrechtmatig was.
Terug naar de Amsterdamse raadzaal. Halsema beroept zich in haar speech op interviews met wetenschappers en de directeur van NIOD (die overigens allemaal in veel voorzichtigere ‘indien dit, dan dat’-termen spreken of benadrukken ‘geen jurist’ te zijn) want ‘als dergelijke gezaghebbende instituten tot deze analyse komen dan moeten we het politieke meningsverschil achter ons laten en eensluidend de gruwelijkheid van de mensenrechtenschendingen veroordelen’, doceerde de burgemeester van Amsterdam.
Hier gaan twee dingen verkeerd. Niet het instituut die een uiting doet, maakt die uiting gezaghebbend, enkel de inhoudelijke grondslag van de uiting doet dat. Onder deze redeneerlijn zouden immers de uitspraken van Francesca Albanese over zelfverdediging - die als een tang op een internationaal juridische varken slaan - ook ‘gezaghebbend’ kunnen worden genoemd. Daarnaast zijn er ook experts bij ‘gezaghebbende instituten’ (van Universiteit Utrecht tot aan die van München, het Hannah Arendt Instituut en het Kosovo Tribunaal aan toe) die tot een tegenovergestelde conclusie komen. Of zijn dat nu ineens een stel koekenbakkers?
Daarnaast kun je ook de schaal en de snelheid van burgerdoden veroordelen zonder daar direct een zwaar gepolitiseerde - maar in de kern juridische - term als ‘genocide’ aan te plakken, een term die nota bene zeer vroegtijdig en haast unilateraal werd opgeëist door groepen agressieve activisten. Of zijn we als maatschappij in het politiek verkeer dermate besmet met socialmediaritis, dat alleen burgerslachtoffers die het product zijn van de meest ernstige vorm van oorlogsmisdaden, genocide, het nog waard zijn om als progressief politicus voor op te komen?
Tegelijkertijd creëert Halsema een valse balans, en wel op twee manieren. Allereerst brengt zij het handelen van de Israëlische regering na 7 oktober in relatie met genocidaal geweld, maar spreekt ze bij Hamas exclusief van ‘terreurdaden’. Vreemd. Juist bij ‘genocidale handelingen’ (Halsema’s woorden, niet de mijne) is het van belang om de intentie aan te tonen. Voor Israël bestaan deze vaak uit snippets uit interviews met leden aan de ultra-rechtse flanken van het (en onder Israeli’s zelf ook niet bepaald populaire) kabinet.
Uitspraken over ‘de Gaza Strip van de aardbodem vegen’ worden door Israëlische diplomaten uitgelegd als restanten van 7 oktober-emotie die met een korrel zout moeten worden genomen, maar door anderen gezien als bewijs van deze genocidale intenties (zoals ook het argument was van Zuid-Afrika in hun zaak bij het Internationaal Strafhof). Wanneer het gaat over de intenties, is terreurorganisatie Hamas daarentegen wat duidelijker. Zo maken zij in hun eigen manifest geen geheim van de genocidale intenties richting Joden, en is de viering van de slachting van 7 oktober als ook het maken van een show van het uitleveren van enkele gijzelaars (waaronder het retourneren van de verkeerde lichamen) knip en klaar.
In een context waarin (overigens terecht als dubieus bestempelde) uitspraken van Israëlische politici onder een vergrootglas komen, is het nogal vreemd om de anti-semitische genocidale drek van Hamas onbenoemd te laten.
Ten tweede stelt Halsema - als een soort goedmakertje - dat Israël het recht heeft op zelfverdediging. Ook hier weer gebruik van het woord ‘recht’. Als een neutraal iets waar Israël op zich kan beroepen. Als iets wat in objectieve steen gebeiteld staat. Zo komt vaak het argument voorbij dat Israël - net als Oekraïne na de inval van Rusland - het recht op zelfverdediging heeft. Alleen is het internationaal recht het recht van staten, niet van organisaties zoals Hamas.
Een zelfde discussie speelde na de aanslagen van 9/11 door Al Kaida. Kon Amerika zich wel beroepen op zelfverdediging (art. 51 van het VN handvest)? Het was immers niet aangevallen door een andere staat, maar door een terreurorganisatie. De VN Veiligheidsraad stelde (in resoluties 1368 en 1373) dat dit recht ook telt bij aanvallen van niet-statelijke actoren, mits deze voldoende ernstig is en de groep vanuit een bepaald gebied opereert.
Toch is dit daarmee nog niet zonneklaar. Internationaal recht is wat staten er zelf van maken. Zo werd in oktober 2023 een resolutie van de VN na blokkade van de Verenigde Staten verworpen omdat er geen expliciete erkenning in stond voor het recht op zelfverdediging voor Israël. Een resolutie die wel werd aangenomen, riep op tot humanitaire wapenstilstand en het leveren van hulp, maar bevatte geen expliciete erkenning van de terroristische aanslagen van Hamas op 7 oktober.
Oftewel: internationaal recht is vaak een product van hoe het jasje van andere staten waait, en Israël heeft wat dat betreft die wind niet mee. Ze claimen dit recht te hebben, en worden hierin door met name de Verenigde Staten en Frankrijk gesteund, maar daarmee is het niet iets waar zij een onomstotelijk beroep op kunnen doen. Het is een recht dat wellicht bestaat, maar niet eentje waar Israël vooralsnog door wordt beschermd.
Halsema verraadt haar vooringenomenheid door te trachten in deze modderige context van het humanitaire recht een valse helderheid te scheppen, door absolute termen als ‘misdadige moord’ te bezigen. Hetzelfde doet ze door zich te beroepen op ‘gezaghebbende instituten’, alsof deze zojuist een neutraal eindoordeel hebben geveld in een zeer omstreden internationale discussie die op diverse niveaus speelt (Internationaal Strafhof, NGO’s, academici) en allesbehalve is beslecht.
En blijkbaar is het politiek operationaliseren van kinderleed en het doen van grote aantijgingen zonder even zo grote onderbouwingen niet voldoende: Halsema gaat een stap verder door de vinger richting Den Haag te priemen. ‘Als onze nationale regering vandaag niet opkomt voor mensenrechten in het buitenland, dan twijfelen mensen of morgen hun mensenrechten in Nederland worden beschermd’, verklaarde ze.
Het gaat niet om Gaza, maar om Halsema
‘Het buitenlands beleid is een domein van het kabinet’, stelt Halsema. En als ik haar speech zo lees, dan hoop ik dat dat vooral zo blijft. Toch vrees ik het ergste. De speech ging in de kern namelijke helemaal niet om Gaza, maar om haarzelf.
Halsema koos er immers voor om niet op reguliere wijze antwoord te geven op de raadsvragen van DENK, maar deze te geven ten overstaan van vooraf ingeseinde NOS-journalisten, en er een eigen speech aan vast te plakken. Een speech die uiteindelijk is gericht aan het huidige kabinet. Een speech waarvan ze wist dat Geert Wilders er op zou happen: binnen enkele uren tetterde die alweer tegen de T. dat hij hoopte dat het kabinet zou antwoorden met een ontslagbrief voor de Amsterdamse burgemeester.
Een speech, ook, waarmee ze appelleert aan het narratief dat Nederlandse moslims bang zijn om morgen van het bed gelicht te worden door guurrechtse stormtroepen wanneer Den Haag zich niet snel uitspreekt tegen de ‘genocide in Gaza’. Een narratief dat nota bene is aangejaagd door de religieus-conservatieven van DENK, die ze hiermee zijlings politiek coöpteert in de Halsema-show.
Het verraadt, zoals wel vaker bij Halsema, dat het meer over zichzelf gaat dan over het onderwerp. Eind juni moeten de PvdA-GroenLinks leden stemmen over de opheffing van hun partijen, teneinde de oprichting van één nieuwe te kunnen bewerkstelligen. Kamerlid Esmah Lahlah sprak zich afgelopen zaterdag uit over de standaard waaraan deze nieuwe partij moet voldoen in haar Harrewijn-lezing (vernoemd naar voormalig GroenLinks-Kamerlid Ab Harrewijn): ‘We kiezen radicaal voor menselijk beleid, waarin solidariteit en rechtvaardigheid weer vooropstaan’.
In dat licht lijken de prioriteiten van Halsema niet zozeer bij haar eigen stad te liggen, en ook niet bij Gaza, maar bij Den Haag en haar eigen rol daarin. Deed ze met haar genocide-speech een open sollicitatie naar het leiderschap van deze nog op te richten progressieve beweging?
Zo ja, dan mogen de politieke ambities van mevrouw Halsema blijkbaar wat kosten.
Heel verhelderend. Een een-tweetje met Denk in de Amsterdam gemeenteraad zodat de speech breed kon worden gehoord. Het is de vreemde samenwerking tussen links en islam waar Shahbazi over schrijft. Jammer dat Nieuwsuur met de speech andere gemeentes is gaan bellen in plaats van er met een kritische blik naar te kijken zoals jij wel hebt gedaan.
Top, Dieuw.